Veenkolonieën

Een kolonie in het veen. Dat was het in zijn oorsprong letterlijk. De Drents-Groningse Veenkoloniën is een moerasgebied waar pioniers turf wonnen, waterwegen rijkdom brachten en landbouw en industrie floreerden. Tot de moderne tijd het gebied de rug toekeerde.

Een veenkolonie is een nederzetting die is ontstaan doordat arbeiders naar een gebied trokken waar veen werd afgegraven voor de productie van turf, een brandstof die de groei van de grote Nederlandse steden mogelijk maakte. Sindsdien is vrijwel alle turf afgegraven en is er een compleet nieuw landschap ontstaan, gedomineerd door lintbebouwing langs deels alweer gedempte kanalen.

Vroege historie van de Veenkoloniën

In de zeventiende eeuw was Nederland vanwege de behoefte van de groeiende bevolking aan cultuurgrond en aan brandstof al behoorlijk ontbost. Doordat ook de welvaart geleidelijk toenam, ontstond er verder vraag naar stenen huizen. Hierdoor nam de behoefte aan energie nog meer toe. De invoer van hout was echter duur. Toen bleek dat turf een prima brandstof was, zijn geleidelijk de veenafgravingen begonnen. Noord-Nederland bestond zo’n zeshonderd jaar geleden voornamelijk uit moerassige gebieden waar hier en daar een zandrug doorheen liep. Zoals het Bourtanger Moor. In moerassen ontstaat veen. En van veen kun je turf maken om mee te stoken.

Groninger Veenkoloniën (17e – 18e eeuw)

De Groninger Veenkoloniën is de naam van een gebied in het zuidoosten van de provincie Groningen (Oost-Groningen). De oudste veenkoloniën in dit gebied liggen het dichtst bij de stad Groningen. Het voorvoegsel Groninger slaat daarbij niet op de provincie, maar op de stad Groningen, die de regie voerde over de vervening. Tot in de zeventiende eeuw was het een vrijwel onbewoonde streek waar alleen langs de randen op kleine schaal turf werd gewonnen.

Drentse Veenkoloniën (19e – 20e eeuw)

De veenkoloniën in Zuidoost-Drenthe en rond Hoogeveen zijn ontstaan vanaf de 18de eeuw en op grotere schaal na 1850, nadat de eerste grote kanalen vanuit het westen en vanuit het noorden waren gegraven. Vanaf die tijd werd het veen systematisch en volgens een vast patroon ontgonnen.

Sociale verhoudingen

Het leven in de veenkoloniën was hard. Ondanks het zware werk en de vaak primitieve woonomstandigheden lokte het arbeiders uit heel Nederland en Noord-Duitsland om hun geluk te beproeven in de turfindustrie.

In de veenkoloniën bestonden grote sociale verschillen:

  • De hoogste sociale laag bestond uit veenbazen. Deze hadden grote stukken moeras opgekocht en lieten deze door arbeiders ontginnen;
  • Boeren maakten de tweede sociale laag uit. Deze kwamen na de afgraving van het veen. Zij bewerkten het land dat vrijkwam door de turfwinning;
  • De derde sociale laag bestond uit turfschippers en hun families. Aanvankelijk vervoerden zij over de langgerekte kaarsrechte kanalen turf. Later ook aardappelen en andere agrarische producten;
  • De onderste sociale laag bestond uit veen- en landarbeiders, scheepsknechten en scheepsjagers. De vele kilometers werden met de hand gegraven. De man die onderin stond op de bodem van het kanaal stond het laagste in aanzien en verdiende het minst. De middelste man iets meer en de man die boven aan de wal stond had het meeste aanzien en verdiende dienovereenkomstig. Uit de wereld van het kanalen graven komt dan ook de term ‘hogerop komen’.

Na de veenwinning

Na de Tweede Wereldoorlog stortte de turfindustrie in elkaar door de invoer van steenkool, dat een veel hogere verbrandingswaarde had dan turf.

De industriële revolutie bracht de volgende economische stap vooruit met zich mee. Daar profiteerde ook het veenkoloniale gebied van, dankzij de regionale landbouwactiviteiten.

Na het midden van de vorige eeuw bleek dat de structuur van de Groninger en Drentse veenkoloniën een goede economische ontwikkeling in de weg stond. Door alle waterwegen was het gehele vervoer voorheen ingesteld op het transport over water. De snelle veranderingen van ná 1950 stelden andere eisen. De vele waterwegen bleken een hinderpaal voor het wegtransport. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte bleek voor de agrarische bedrijven onvoldoende. Bovendien was de bovengrond sterk ‘gesleten’ door het intensieve gebruik ervan. Een andere economische pijler in de veenkoloniën, de agrarische industrie, verdween. Het getal aardappelmeel- en strokartonfabrieken verminderde drastisch. De bevolking stelde andere eisen aan haar woonomgeving. De langgerekte lintbebouwing bleek nadelig. Door migratie liep het inwoneraantal terug en de vestiging van grote groepen nieuwkomers bleef uit. De werkloosheid was hoog.

Uit het moeras

Waar kom je vandaan? Waar ga je naartoe? De website Uit het Moeras vertelt familieverhalen uit de Veenkoloniën. Uit het Moeras onderzoekt hoezeer afkomst je leven kan bepalen. Is het rijke bodem om uit te putten of een moeras dat je laarzen vastzuigt? Het onderzoek vanuit de Alliantie van Kracht naar overerfbare armoede in de Veenkoloniën was voor Dagblad van het Noorden aanleiding het project Uit het Moeras op te zetten, met artikelen en videomateriaal over het onderwerp. De website Uit het Moeras stelt de opgedane kennis beschikbaar voor een groot publiek.

Gebiedsoverzicht

De meeste veenkoloniën worden gekenmerkt door hun langgerekte ligging langs een kanaal met lintbebouwing. Ook zijn er een aantal veenkoloniën, met name in Drenthe, die niet zijn ontstaan langs een kanaal, maar langs een weg. Na de veenwinning werden langs de nieuwe kanalenboerderijen en landarbeidershuisjes gebouwd. Door de langgerekte vorm van de bebouwing ontstonden de typische lintdorpen, die je vandaag de dag nog tegenkomt. In de loop van de 20e-eeuw werden veel in onbruik geraakte kanalen gedempt. Veel kanaaldorpen liggen daardoor niet langer langs het water. Door hun lintvorm zijn ze nog wel als voormalige veenkolonie in het landschap herkenbaar.

Klik op onderstaande afbeelding voor meer informatie over het Drents-Groningse veenkoloniale gebied per gemeente (scroll dan naar ‘Samen werken aan…’):

 

 

 

Delen via social media